Leven in dienst van adel en burgerij
We kennen allemaal wel iemand – een tante, een grootmoeder, een achternicht of een oud-oom die is ‘gaan dienen’. Zoniet, dan wel een familielid dat personeel in dienst had, dat patron was. ‘Gaan dienen’ is immers zo Vlaams als mosselen en friet.
In 1930 verdienden nog 166.000 mensen hun brood in dienst bij de plaatselijke kasteelheer of in verre Brusselse herenhuizen. De mannen waren Valet de chambre, hovenier of chauffeur; de meisjes keukenmeid, femme de chambre, fille de quartier, kindermeisje of fille a tout faire.
Hun geschiedenis werd nog nooit beschreven, omdat het over een wereld gaat die zich bij uitstek tussen vier muren afspeelt, afgeschermd van het publieke leven. Bovendien was de geschiedschrijving een bezigheid van de hogere klassen. Zij hadden er geen enkel voordeel bij om het verhaal van hun huispersoneel uit de doeken te doen, omdat het al te veel hun eigen (verborgen) verhaal was. Ook nu nog is de weerstand groot.
Het is de hoogste tijd om van deze onbekende brok sociale geschiedenis werk te maken. Als binnenkort alle betrokkenen verdwenen zijn, is het te laat.
In Madame est servie vertellen meer dan 90 getuigen over hun jaren in dienst. Ze nemen u mee achter de schermen van de tanende belle époque, waarvan zij de hardwerkende toeschouwers waren. Met oog voor detail brengen ze ons een beeld van de wereld achter de deuren van de feestzaal of het salon, en vertellen van een leven ergens halverwege tussen zolderkamer, diensttrap en kelderkeuken, tussen verering en vernedering.